In het standaardwerkje ‘De Rebellenclub’(2000) beschrijft auteur Mark Schalekamp hoofdstukgewijs de ‘enfant terribles’ uit de sportwereld. Talentvolle en spraakmakende figuren die om uiteenlopende redenen hun beloftes nooit helemaal inlosten. Uiteraard ontbreekt de rise and the fall van Mario Been niet. Hoe hij, generatiegenoot van Gullit, Van Basten, Rijkaard en Vanenburg tot Talent van het Jaar 1984 wordt verkozen. Of hoe hij zijn vijftien jaar oudere teamgenoot Johan Cruijff te grazen neemt door bloedserieus over een woord te praten dat helemaal niet bestaat. Zijn talrijke televisieoptredens waar hij continu als Pietje Bel wordt neergezet. Zijn matige relatie met zijn trainer Rinus Israël die zijn vertrek bij Feyenoord inleidt, zijn avontuur in de Serie A, zijn tegenvallende terugkeer op de Nederlandse velden alle geintjes die hij met Gijp en Korbach uithaalt. Tot aan het punt waar zijn leven zich ten tijde van het boek bevindt: (saillant genoeg) als assistent van Feyenoordtrainer Leo Beenhakker.
Achteraf bezien een cruciaal punt in de carrière van Been. Alsof hij tien minuten na de millenniumwisseling voor de spiegel is gaan staan en zichzelf plechtig heeft beloofd dat het deze eeuw radicaal anders moest. Zelf haalde hij ooit zijn schouders op toen ik dit aan hem vroeg. Dat was tijdens het promotiefeest van Excelsior in 2006, terwijl de champagne aardig rondbubbelde.
Mario, een aardige gozer die volzit met grappen en grollen. Ik denk dat die stereotypering de katalysator in zijn geest is geweest om de wereld te laten zien waartoe hij in staat is. Excelsior kampioen maken van de Eerste Divisie en NEC in drie jaar tot ongekende hoogten laten stijgen. Of we hem ooit nog het bordes van het stadhuis zien opstappen terwijl de Coolsingel kolkt van vreugde? Ik dacht van wel.